Ik heb een zoontje van drie jaar oud en het is indrukwekkend om niet te zeggen beangstigend om te zien hoe, met de overtuiging van het geloof, het bezittelijk voornaamwoord in de eerste persoon zijn intreden doet: ‘mijn!’. Als je van dichtbij meemaakt hoe de wereld wordt toegeëigend vraag je je af wat John Lennon bedoelde met ‘easy’ toen hij zong: ‘Imagine no possessions; it’s easy if you try.’ Bezit lijkt een oerkracht, waarbij ik niet de indruk heb dat we hier alleen met ‘nurture’ te maken hebben, maar dat hier ook een stevig dosis ‘nature’ aan het werk is. Ik moest eraan denken toen ik keek naar het werk ‘The Girl and her Object’ van Margret Wibmer.

Het werk is een foto van een betrekkelijk klein formaat: 32 bij 50 centimeter. Een formaat dat je zelf nog wel overweegt als je een familiefoto groot wil laten afdrukken. De foto is ingelijst met een stemmig passe-partout in een strakke lijst die iets uitsteekt en zo een bescheiden eigen ruimte schept voor het werk. De omgeving en formaat maken van de foto een intiem monument. De foto zelf breekt met deze huiselijke associatie. Een jonge, donkere vrouw wordt frontaal afgebeeld. Ze past er net niet helemaal op. Haar voeten vallen buiten het beeld. De achtergrond is egaal zwart en de donkere huidskleur maakt dat de jonge vrouw wat verdwijnt in de omgeving. Ze draagt een halflange jas binnenstebuiten, waardoor ze gehuld is in een wat futuristisch ogend, franjeachtig crème-wit. Het ‘object’ waar in de titel naar verwezen wordt, is een soort lampenkap van een tandartslamp. Een hard-plastic medisch-ogend voorwerp. Ze houdt het strak tegen haar borst. Haar blik is koud noch warm, eerder leeg. Op heuphoogte is een woord in kistletters op haar ‘gestempeld’: ‘sold’. Het woord in bloedrood brengt de hele compositie en betekenis in beweging. Van wie is hier wat? Wat is gekocht? Wie heeft gekocht? Is ‘ze’ misschien verkocht?

De mix van historische referenties en een soort glanzend futurisme, maken dat de foto de vraag naar het ‘bezit’ plaatst in een complex niemandsland. Het lijkt een referentie naar het slavernijverleden, maar er zit ook iets klinisch medisch aan de vraag door de scherpte van het beeld en de tandartsachtige lampenkap. Alsof de vraag naar het bezit in een soort ‘niet-tijd’ wordt gesteld. Zowel historisch als ‘buiten-historisch’. Je kunt dat contrast tussen historie en futurisme ook nog op een andere manier lezen. Het historische is intiem en persoonlijk; een menselijke relatie met een ding. Het harde karakter van de foto is daarbij heel onpersoonlijk en onmenselijk. Net zoals de slavenhandelaar iemand berooft van al zijn menselijkheid door alle tijd af te pakken en te verkopen aan een ander.

En dan is het werk ook nog eens een kunstwerk, dat getoond wordt in een galerie. Het werk is te koop: de jonge vrouw, haar object, de tijd die Margret Wibmer in het maken heeft gestoken. Het voegt nog een laag toe aan het werk, die in zekere zin ook een antwoord formuleert op de eerdere vragen over wie wat bezit in deze foto, doordat het nu niet meer gaat om alledaags ‘bezit’. Het bezitten van een kunstwerk is bijzonder, omdat het kunstwerk niet gebruikt kan worden, zoals de meeste dingen die we kopen. We kopen het kunstwerk niet om het te consumeren, maar om het te kunnen behouden. Misschien moet je zelfs zeggen dat we kunst niet bezitten, maar dat we de verantwoordelijkheid nemen voor een werk. Dat maakt de galerie ook tot een bijzonder type commerciële ruimte. We kopen er iets, dat in zekere zin niet ons bezit wordt, maar eerder onze zorg.

De kern voor deze bijzondere relatie tussen ons en het kunstwerk ligt dichtbij de soort vreemde ‘tijdloosheid’ van het meisje met haar object. Het beeld, de foto, staat als het ware op de rand van onze wereld en een eigen wereld, die we wel kunnen aanvoelen als we kijken naar het beeld, maar die we nooit volledig kunnen bezitten. Het werk is in die zin autonoom. Wat we bezitten is niet deze autonome wereld zelf, maar is de mogelijkheid om ons ertoe te verhouden. Om telkens weer opnieuw te kijken en na te denken over het beeld.

Die wereld achter het beeld is in zekere zin het domein van de kunstenaar. Zoeken we naar de betekenis van deze beelden, dan zoeken we in het leven van de kunstenaar en haar oeuvre. Al

die werken samen vertellen een eigen verhaal, waarbij elk werk een eigen deur is naar die binnenruimte van het werk. Dat klinkt romantisch en doet denken aan de kunstenaar als genie, als eenzame god in het diepst van haar gedachtes, maar dat hoeft niet. De autonome ruimte van het werk staat uiteindelijk ook los van de kunstenaar zelf, al heeft ze er wel een bijzondere relatie mee. De autonome ruimte is namelijk niet alleen de ruimte van de kunstenaar, maar is iets dat ontstaat doordat de kunstenaar relaties aangaat met de wereld. De foto is ook gemaakt door de jonge vrouw, door de jas, door het voorwerp, en zelfs ook door de blik van al diegenen die er vervolgens naar kijken en in het bijzonder de blik van diegene die besluit de foto te kopen. Die blikken veranderen het werk misschien niet materieel, maar ze veranderen de wereld waarin de kunstenaar leeft en beïnvloeden op die manier de werken die komen gaan en die al bestaan. Net zoals deze tekst zich inschrijft in de wereld van het werk en er een onderdeel van wordt.

Waar we naar kijken als we naar deze foto kijken is daarmee niet zozeer een ‘ding’ wat we kunnen bezitten. Eerder worden we onderdeel van een relationeel spel, dat in dit geval gedomineerd wordt door vragen over bezit. Het beeld lijkt daarbij richting te geven aan die vragen door de latente verwijzing naar slavernij en een medische omgeving. Ze sturen de vragen over bezit naar het begrip ‘zorg’. Hoe kunnen we zorgen voor het lichaam van het meisje, is een vraag die zich opdringt. Maar er staat ook nog een ander soort ‘zorg’ voor een lichaam op het spel. Zo is in het Engels een ‘oeuvre’, een ‘body of work’: het oeuvre als lichaam. Hoe zorgen we voor de integriteit van het lichaam?

Het is een besmettelijke vraag, die als het ware doorwerkt in onze alledaagse vorm van bezit. Tegenover het zorgen voor het kunstwerk is onze alledaagse vorm van bezit bijna een vorm van geweld, omdat we hetgeen dat we bezitten opgebruiken. Maar het werk doet ook nog een andere suggestie. Het gaat niet alleen over het gebruiksvoorwerp zelf, maar ook over de wereld waaruit hetgeen we bezitten voorkomt. Gebruiken we de dingen en elkaar op een manier die maakt dat het sociale-materiele weefsel tussen ons en de dingen zit, zich kan herstellen na het gebruik, of brengen we blijvend letsel aan met ons bezit? De referentie naar het slavernijverleden geeft aan hoe vaak bezit is omgeslagen in letsel. Maar de zelfbewuste, strakke blik, van de jonge vrouw, werkt als een contrapunt tegen de zware last van dit verleden. Tegenover het opgebruiken zet het beeld ‘zorgen’. De zorg van het meisje voor haar voorwerp, van de kunstenaar voor haar werk, en van de uiteindelijke eigenaar voor het werk, het oeuvre en zo ook weer het meisje.

Als ik dit alles zo op me in laat werken, al denkend over het werk, en kijkend naar mijn zoontje, dan besluipt de gedachte me dat hij de kunst nog hard zal nodig hebben. Soms zie je het al een beetje gebeuren dat in het spel niet meer dingen gebruikt worden, maar in hun waarde worden gelaten en een rol krijgen. De poppen krijgen namen, de plastic koe waarmee hij speelt, krijgt een huis uit blokken. Hij krijgt toegang tot een wereld die zich openbaart in de voorwerpen waarmee hij speelt. Misschien leert mijn zoontje niet alleen bezitten, maar ook zorgen. En dan denk ik zachtjes: “Zorgen is de kunst.”

Steven ten Thije, 2014

The girl and her object’ by Steven ten Thije was written for the limited edition publication ‘The girl and her object’. Translation (dutch/english): Chris Meghan. Published by Mbassy Unlimited.
Steven ten Thije (1980) is project leader of the new L’Internationale project The Uses of Art – on the legacy of 1848 and 1989. L’Internationale is a confederation of six European heritage institutes focused on modern and contemporary art and culture. He co-curated Spirits of Internationalism (Van Abbemuseum, M HKA, 2012) together with Charles Esche, Bart de Baere, Anders Kreuger and Jan de Vree. He is currently working towards a PhD on the complex interplay between curating, art history and media history. He was previously part of the team that organised Play Van Abbe (2009-2011). He has published various articles and reviews in publications such as ‘Exhibiting the New Art’, ‘Op Losse Schroeven’ and ‘When Attitudes Become Form’ 1969, (2010, Afterall). He is the co-initiator of ‘Steen in de vijver’, a think tank on art and democracy. He studied art history and philosophy at the University of Amsterdam. www.steenindevijver.info