Reinhard Braun, 1999
“Of het komt door de grote hoeveelheid beelden waarmee we overspoeld worden, of door het steeds hogere tempo waarin de dingen verschijnen en verdwijnen, de ogen kunnen het niet bijhouden.”
“Lacan noemt de instantie die tussen het subject en de blik bemiddelt en die bepaalt hoe het subject wordt ‘gefotografeerd’ (dat wil zeggen wordt bekeken), hoe het de functie van de blik gewaarwordt en hoe het kijkt, het beeldscherm. (…) Daarmee wordt geïmpliceerd dat er geen zogenaamde ‘directe’ waarneming van de dingen kan bestaan, maar enkel één die in het kader, respectievelijk via het beeld- scherm, van cultureel intelligente beelden wordt bemiddeld (…)”
Je hoeft je niet persé met mediatheorieën bezig te houden, om regelmatig met ‘blik’-verhoudingen geconfronteerd te worden. Sinds Plato wordt kennis omschreven als een verworvenheid van de blik. Vanaf dat moment is het individu niet meer primair door het lichaam aan zijn omgeving gebonden. Het eigent zich de omgeving toe door middel van de blik. Het zijn vandaag de dag echter geen schaduwbeelden meer die de blik misleiden. Tegenwoordig zijn het fluctuerende, energetische oppervlakten van beeldmachines, een toenemend aantal fluïde interfaces van mediasystemen, die het individu in een onaantastbaar project van een voortschrijdende transparantie van de wereld dwingen. Oppervlakten en interfaces die bovendien de ‘blik’-verhoudingen ontstijgen en, in een omkering van een vierhonderd jarige geschiedenis van het beeld, opnieuw beginnen om het lichaam, respectievelijk een specifiek concept van het lichaam, in hun ”spel” van zichtbaarheid, transparantie en manipulatie te verstrikken. De trefwoorden van deze modulering van het individu/de lichamen in een tegenbeeld – een spiegel?- van mediale beelden zijn interactie en virtueel.
Performance for no Audience (1998) door Margret Wibmer beschrijft aan de hand van het moment waarop lichaam, materiaal en ruimte in elkaar overgaan, een enscenering van deze raakvlakken voor het medium fotografie. Gekleed in een speciaal ontworpen geel rubberen pak, muteert het lichaam tot sculptuur en oppervlakte. Het beweegt heen en weer tussen individu en object en zodoende tussen verschillende coördinatiesystemen en discoursen. Dit sculpturale, semi-individuele lichaam/object creëert een brede associatieve ruimte: van fetisjisme tot de biotechnologie. De onmogelijkheid om dit lichaam te fixeren treedt als een wezenlijk moment op de voorgrond. Het kan niet eenduidig in- of toegeschreven worden.
Bovendien wordt in de foto’s zichtbaar dat dit gevirtualiseerde lichaam zich in een doorlopend proces van beweging en mutatie bevindt, gevisualiseerd door de plastische kwaliteit van het materiaal. Beeld en lichaam, materiaal en gebaar, ruimte en beweging zijn in dit lichaam – waar geen blik van uitgaat – onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als kunst/lichaam wordt het zelf een interface tussen de ruimte van de toeschouwers en de ”eigen” ruimte met een dubbelzinnige status die ergens tussen reëel en virtueel in ligt. In Off the Wall (1999), een gemeenschappelijk werk met Günther Zechberger, wordt de tijdsdimensie van dit sculpturale lichaam op scherp gesteld. Ontwikkelt als een Virtual Reality Opera voor het web en vervolgens omgewerkt tot CD-rom, is het in dit geval de gebruiker die, met de mogelijkheid om onmiddellijk op het kunstlichaam te reflecteren, beeld – en ruimtesequenties produceert. De snelheid van de beweging kan evenals het aantal mogelijke invalshoeken zelf worden bepaald. Het lichaam wordt volledig van de ruimtelijke definitie losgekoppeld en beschikbaar gemaakt. Ook hier beweegt het lichaam heen en weer tussen een (virtuele) ruimte, een (tijdelijk) oppervlak en een specifieke klanktaal. Welk lichaam draait hier eigenlijk om de (technologische) blik van de gebruikers heen, resp. welk lichaam wordt door de navigatie van de gebruikers geproduceerd? Welke ruimten worden door dit lichaam in beslag genomen? Deelt dit lichaam de ruimten met de subjecten door wie het gemanipuleerd wordt, die het bepalen? Gaat het wel om een lichaam?
Met name de laatst genoemde probleemstelling thematiseert de bedoeling van de uitvoering van “Off the Wall”. Namelijk als een ruimtelijke installatie waarbij het publiek zich midden op het toneel bevindt en in gelijke mate regisseur, decorontwerper, dirigent en choreograaf is. Aan de hand van dit conceptuele proces, dat van beeldscherm-opera via een online-opera naar een ruimtelijke installatie verloopt, wordt duidelijk dat de belangstelling van Margret Wibmer uitgaat naar raakvlakken, tussen lichamen, hun oppervlakten en hun verwevenheid met de ruimte, hun verwevenheid met blikken en met klank, en niet in de laatste plaats met culturele tekensystemen.
“Het virtuele is in essentie bewegelijk, metaforisch, ‘metamorfotisch’. Het virtuele knoopt beeld en lichaam, het gebaar en het visuele, de beweging en het geheugen op een nieuwe manier samen.”
Het lichaam herrijst als een Fenix uit de as, maar lijkt in geen enkel opzicht op de vorm die wij gewend zijn. Het kan niet op de gebruikelijke wijze gekenmerkt of ervaren worden. Wat ontstaat is zowel een metaforisch, ‘metamorfotisch’ (post-humaan) lichaam, als een gadget, een servo-mechanisme van mediaformaties. De vraag naar een mogelijke desoriëntatie van de blik is dus niet alleen gericht op deze blik van het individu, van het subject, maar ook op de manier waarop dit subject de functie van de blik ervaart. Hoe het zelf een voorwerp wordt, een object van ‘blik’-verhoudingen waar het permanent in verstrikt is, een object waarin blik en lichaam volledig versmolten zijn. Het zijn niet alleen de beelden die wij bekijken, het zijn ook de beelden die ‘ons’ bekijken. En deze ‘blik van de beelden’ bepaalt in toenemende mate de organisatie en de ordening van de omgeving, het openbare leven en de samenleving die de individuen en lichamen een plaats toekennen. Omdat wij gezien en gerepresenteerd worden, worden onze blikken en lichamen geformeerd onder regime van het beeldscherm, waardoor op hun beurt beeldschermen opnieuw geformeerd worden. ‘Blik’-verhoudingen zijn machtsverhoudingen, het gaat om de controle en disciplinering van blikken, representaties en lichamen. ”Ongetwijfeld bevat iedere representatie, nauwkeuriger uitgedrukt, de handeling anderen te representeren (en daarmee te reduceren), bijna altijd een vorm van geweld tegen het voorwerp van de representatie (…). De handeling of het proces van het representeren impliceert controle, accumulatie, een begrenzing, een soort vervreemding of desoriëntatie van de kant van het gerepresenteerde.”